Verkeersveiligheid is een serieus issue, zo blijkt uit de aandacht in de media. Er is een toename van het aantal verkeersslachtoffers bij gevaarlijke kruispunten in de stad. Die toename blijkt uit de jaarlijkse monitor van de SWOV. Registratie van verkeersslachtoffers verdient meer prioriteit. Wat kunnen gemeenten doen met het oog op de komst van de Omgevingswet?

Toedracht en locatie verkeersslachtoffers vaak onbekend

Het aantal dodelijke en ernstige verkeersslachtoffers laat de laatste jaren een forse stijging zien. Het gaat per jaar om meer dan 600 doden en 20.000 ernstige verkeersgewonden. Een kwart houdt er blijvende schade aan over. Meer dan de helft zijn fietsers, waarvan een groot deel ouderen. De meeste verkeersdoden blijken te vallen op gemeentelijke wegen, maar door een gebrekkige registratie is vaak niet bekend waar zich de gevaarlijke kruispunten en wegen bevinden. Volgens de SWOV een ongewenste situatie.

In de Omgevingswet is vastgelegd dat gezondheid integraal moet worden meegewogen met andere belangen. Het ontwerp Besluit kwaliteit leefomgeving bevat geen concrete regels voor het stellen van omgevingswaarden voor verkeersveiligheid in het omgevingsplan. Dat wordt overgelaten aan gemeenten. Het omgevingsplan is overigens niet het enige instrument dat kan bijdragen aan betere verkeersveiligheid. Ook een goed samenspel met een omgevingsvisie en een programma is nodig. Indien een gemeente in zijn omgevingsvisie doelen stelt voor de verkeersveiligheid en die doelen dreigen niet te worden gehaald, dan is er een wettelijke verplichting om een programma vast te stellen. Voor een programma moeten dan wel voldoende middelen beschikbaar zijn.

Voorkomen van kip-ei discussie

Politici gaan geen concrete doelen stellen in een omgevingsvisie als die niet haalbaar zijn. Zo lang niet bekend is waar de grootste knelpunten liggen, kan ook niets worden gezegd over financieel haalbare oplossingen. De gebrekkige monitoring van verkeersslachtoffers staat het maken van een goede afweging in de weg. Bovendien is een integrale afweging van belangen nodig. Een goede doorstroming van het verkeer is zo’n belang, naast de verkeersveiligheid, gezondheid (geluid, luchtkwaliteit), kosten van beheer en ruimte voor parkeren. Hoe moeten die belangen worden gewogen? In pilots kan worden verkend hoe doelen in de omgevingsvisie zijn te vertalen naar omgevingswaarden en regels voor verkeersveiligheid. Dat geldt ook voor een integraal afwegingskader voor verkeer en mobiliteit in de stad.

Peter van de Laak
www.jsconsultancy.nl
Mei 2017

Terugdringen van de onderzoekslasten bij plannen en projecten voor de fysieke leefomgeving is één van de doelen van de Omgevingswet. Voorkomen van stapeling van MER is een manier om dat te bereiken, aldus de Memorie van Toelichting. Dit uitgangspunt verdient nader onderzoek en discussie. Want is stapeling van MER wel een veelvoorkomend hardnekkig probleem?

Stapeling van MER is een typisch Nederlands fenomeen vanwege de Europese richtlijn voor plannen en programma’s. Wanneer een plan kaderstellend is voor toekomstige m.e.r.-plichtige activiteiten is er niet alleen een plan-MER nodig, maar ook een project-MER. Een voorbeeld is een inpassingsplan voor een windpark. Waar dat kan wordt stapelen van MER vaak al voorkomen door plan- en project-MER te combineren in één procedure. Het uitvoeren van opeenvolgende MER-onderzoeken is echter niet altijd te vermijden.

MER-light als optie?

Is een MER-light een optie voor een omgevingsvisie door alleen te toetsen op doelstellingen als klimaat, gezondheid en biodiversiteit? Gemeenten kunnen de m.e.r.-plicht omzeilen door de omgevingsvisie globaal te houden en kaderstellende besluiten vermijden die leiden tot belangrijke gevolgen voor het milieu. Dat gebeurt nu soms ook al bij het opstellen van een structuurvisie. Aan het omzeilen of doorschuiven van de m.e.r.-plicht zit wel een keerzijde: wordt hiermee niet het kind met het badwater weggegooid? Het MER kan immers ook de informatie en onderbouwing leveren voor de kansen voor duurzame ontwikkeling.

MER voor omgevingsvisie én omgevingsplan

Wat kan het combineren van het MER voor omgevingsvisie en omgevingsplan opleveren? Door omgevingsvisie en omgevingsplan in onderlinge samenhang op te stellen, kan zowel flexibiliteit als rechtszekerheid worden geboden. Het MER kan dan de informatie leveren voor de bestuurlijke afwegingsruimte in de omgevingsvisie en de juridische vertaling daarvan in het omgevingsplan. Uitstellen van het MER voor het omgevingsplan tot het moment dat zich een m.e.r.-plichtig initiatief aandient, wordt met name door bevoegde gezagen als mogelijkheid geopperd. De vraag is of dit echt bijdraagt aan een samenhangende integrale benadering, een andere doelstelling van de Omgevingswet.

Aan deze andere manieren van omgaan met milieueffectrapportage bij omgevingsvisie en omgevingsplan kleven mogelijk praktische, juridische of bestuurlijke bezwaren. Om antwoorden daarop boven tafel te krijgen organiseren de VVM en ROmagazine in juni een bijeenkomst waar diverse experts hun visie geven op het slimmer omgaan met de m.e.r.-plicht onder de Omgevingswet.

Peter van de Laak
www.jsconsultancy.nl
Maart 2017

Het Energieakkoord ligt onder vuur. De resultaten blijven achter bij de ambitie. Windenergie op land stuit op veel weerstand. Duurzame energieopwekking (zonnepanelen) in de gebouwde omgeving komt maar moeizaam van de grond door ingewikkelde voorwaarden voor salderen. Voorts beperkt het Woonakkoord het investerend vermogen van woningcorporaties. De Rijksdepartementen zijn teveel bezig met hun eigen agenda. Waar blijft de Duurzame Energiecommissaris die de regie gaat nemen, zoals bij de aanpak van de waterveiligheid?

Het Energieakkoord is niet opgezet als een integraal samenhangend programma, maar de uitvoering geschiedt langs verschillende sectorale domeinen. Er zijn teveel verschillende regelingen. Om echt stappen te zetten richting energieneutraal komt het aan op slimme creatieve combinaties van energiesystemen.

De doelstellingen van het Energieakkoord concurreren met andere doelstellingen van de overheid. De Rijksbegroting moet op orde. Het ministerie van Financiën gaat uit van een opbrengst van de energiebelasting van jaarlijks 5 miljard. Een te enthousiast gebruik van de salderingsregeling door woningeigenaren brengt die doelstelling in gevaar.

Ingewikkelde voorwaarden belemmeren creatieve oplossingen

Voor huiseigenaren is het lonend om te investeren in zonnepanelen, mits er de mogelijkheid is om de geleverde elektriciteit aan het net te salderen met de energiebelasting. Provincies hebben revolverende fondsen beschikbaar gesteld, waardoor huiseigenaren een gunstige duurzaamheidslening kunnen sluiten. Alleen is de salderingsregeling niet gegarandeerd voor de gehele afschrijvingsperiode. Daarmee creëert de rijksoverheid onzekerheid bij huiseigenaren om te investeren. Bij VVE’s is het lastig om collectief tot een besluit te komen. VVE’s kunnen als alternatief hun dak verhuren aan een derde partij, een ESCO, die zonnepanelen gaat plaatsen en beheren. Maar dan is de salderingsregeling niet toepassing, want een ESCO wordt aangemerkt als een producent van duurzame energie.

Energieneutraal is geen realistische ambitie

De gemeente Deventer heeft uitgerekend wat de doelstelling energieneutraal concreet betekent. Dan zijn er 5.000 voetbalvelden aan zonnepanelen nodig en ruimte voor 146 windturbines. Een groot deel van het buitengebied moet dan worden gebruikt voor de opwekking van duurzame energie. Dat is niet wat de gemeente wil. Zonder innovatie en een creatieve aanpak is maximaal 30% van de doelstelling energieneutraal haalbaar. Overigens komt 80% van het totale energieverbruik in Deventer voor rekening van enkele bedrijven. Die produceren grote hoeveelheden restwarmte. Restwarmte die niet door andere nabije bedrijven kan worden benut.

Op lokaal niveau zou er meer aandacht kunnen zijn voor het op elkaar afstemmen van verschillende energiesystemen (systeemintegratie), een aanpak die kan variëren per wijk/stadsdeel. Laat lokale partijen gezamenlijk hun plan maken om energieneutraliteit te organiseren en honoreer goede plannen. Dat zou getuigen van ‘good governance’.

Peter van de Laak
www.binnenlandsbestuur.nl
November 2016

Discussies over de toekomst van Schiphol, windturbines op land en de Ladder voor duurzame verstedelijking raken aan diverse dilemma’s van de ruimtelijke planning praktijk. Hoe moeten de belangen van economie, leefomgeving en duurzaamheid worden gewogen wanneer diverse overheden betrokken zijn? Als de Omgevingswet daarover niets vastlegt, zal discussie over planning dilemma’s onderdeel moeten zijn van de cultuurverandering in het omgevingsrecht.

Uitwisselbaarheid van omgevingswaarden is een terugkerend dilemma

Conflicterende belangen en waarden zijn onderdeel van de planning praktijk. Het nationale belang van windturbines op land en bescherming van bestaande omgevingswaarden is daarvan een voorbeeld. De ontwikkeling van windparken heeft onmiskenbaar gevolgen voor landschap, natuur en leefomgeving. Het nieuwe landschap wint het van bestaande waarden omwille van het belang van duurzame energieopwekking. Blijkbaar bestaat er zoiets als een hiërarchie van waarden, maar dat is nergens vastgelegd. De voorbereiding van de omgevingsvisie is een goed moment voor een brede discussie over de uitwisselbaarheid van omgevingswaarden.

Machtsbalans bewaken

In Amsterdam belemmeren provinciale regels de wens van de gemeente om windturbines te plaatsen. Het lijkt erop dat de Omgevingswet geen verandering brengt in deze praktijk. Hetzelfde geldt voor de groei van Schiphol. Het nationale economische belang moet worden afgewogen tegenover lokale belangen van gezondheid en leefomgevingskwaliteit. Op grond van welke beginselen kan dat op legitieme wijze gestalte krijgen? Via instructieregels bovengemeentelijke belangen laten doorwerken in omgevingsplannen zou niet zonder meer moeten kunnen. Transparantie van besluitvorming vereist zorgvuldige onderhandelingen tussen betrokken overheden.

Planning door de schaalniveaus heen

Met het oog op de internationale concurrentiepositie moet de Randstad zich ontwikkelen tot een metropool van internationale allure. Daarbij speelt onder andere de vraag of we moeten investeren in binnenstedelijke compacte ontwikkeling in de vier kernsteden of door groei van de omliggende oorspronkelijke groeikernen. De nieuwe Ladder voor duurzame verstedelijking geeft prioriteit aan binnenstedelijke ontwikkeling. Maar er is evenzo veel te zeggen voor de tweede optie met het oog op klimaatverandering.

De notie van het bestaan van planning dilemma’s maakt discussie erover noodzakelijk in het kader van nationale en provinciale omgevingsvisies. Zonder die discussie blijven gemeenten met omgevingsplannen tegen dezelfde conflicten aanlopen als nu.

Peter van de Laak
www.jsconsultancy.nl
Oktober 2016

Diverse gemeenten zijn gestart met pilots om kennis en ervaring op te doen met een omgevingsplan. Die pilots zijn vooral gericht op het integreren en harmoniseren van bestemmingsplanvoorschriften en het afstemmen van bestaande verordeningen. Eén ding wordt daarbij over het hoofd gezien: het stellen van regels voor het gebruik van de ondergrond. De regel ‘wie het eerst komt, het eerst maalt’ is niet langer houdbaar.

De ondergrond biedt veel kansen voor de transitie naar een duurzame stad. Het gemeentelijk omgevingsplan is hét instrument dat hierin kan voorzien. Denk bijvoorbeeld aan het ondergronds gebruik van parkeervoorzieningen, fietsenstallingen, riolering en andere voorzieningen om wateroverlast op straat te voorkomen. Maar natuurlijk ook aan het veiligstellen van een duurzame energievoorziening.

Niet alleen eisen stellen aan energieprestatie van gebouwen, ook investeren!

Van de totale CO2 uitstoot is de gebouwde omgeving voor ongeveer een derde verantwoordelijk. In het omgevingsplan worden strengere eisen gesteld aan de energieprestatie van woningen en kantoren. Het is de vraag of dit echt zal helpen om een energiezuinige woningvoorraad dichterbij te brengen. De grootste winst valt namelijk te behalen in energiebesparing in bestaande woningen. Om dit te bereiken zullen woningcorporaties en private eigenaren bereid moeten zijn om te investeren.
Het is wel de vraag of de gemeente dit kan en wil faciliteren?

Energieneutrale woningen in 2040: gemeenten zijn ook aangewezen op de ondergrond

Om die ambitie waar te maken zijn gemeenten aangewezen op warmte- en koudeopslag, geothermie en stadsverwarming, want het gas gaat uiteindelijk verdwijnen. Diverse onderzoeken wijzen echter uit dat de ondergrond niet overal geschikt is voor een duurzame warmtevoorziening. Gelukkig is het elektrisch verwarmen van woningen ook een optie, mits er lokaal voldoende duurzame elektriciteit wordt opgewekt. Daarvoor is wel een versterking nodig van het elektriciteitsnetwerk om overbelasting te voorkomen. Smart grids komen daarbij van pas. Een lokaal elektriciteitsnet dat gebruik maakt van big data om de lokale vraag en het aanbod van duurzame elektriciteit in balans brengen.

Een 3D omgevingsplan is straks inclusief de ondergrond

Een goed omgevingsplan dient met al deze aspecten rekening te houden. Kennis van de ondergrond moet gekoppeld worden aan bovengrondse ontwikkeling van functies.
Daarmee neemt het belang van 3D digitale omgevingsplannen toe. Voor reguliere bestemmingsplannen zijn al experimenten gedaan met 3D visualisaties, maar die hebben voornamelijk betrekking op de bovengrond. De digitale standaard voor ruimtelijke plannen zal straks ook geschikt moeten zijn voor toepassingen voor de ondergrond. Dan zijn pas integrale afwegingen mogelijk tussen bovengrondse en ondergrondse ruimtelijke ontwikkelingen. Een 3D omgevingsplan is daarmee een cruciaal instrument voor gemeenten om regisseur te zijn van hun duurzame toekomst.

Peter van de Laak
www.jsconsultancy.nl
Mei 2016

De verplichte kennisgeving bij de start van de plan-m.e.r. komt te vervallen. In het ontwerp Omgevingsbesluit ontbreekt hiervoor de motivering. Hoe moeten we dit duiden? Spreekt dit voornemen voor zich of is het een manier om lastige discussies uit de weg te gaan? Het ondermijnt de rol van m.e.r. in het planproces.

De Commissie voor de m.e.r. organiseerde enkele maanden geleden een bijeenkomst over participatie en m.e.r. Toen gaf dit voornemen al de nodige stof tot discussie. Het argument van het ministerie van Infrastructuur en Milieu: milieueffectrapportage is een minder op zichzelf staande procedure, maar onderdeel van de voorbereidingsprocedure voor een besluit over een plan of programma. Via de motiveringsplicht wordt geregeld dat het bevoegd gezag achteraf dient te motiveren hoe met participatie is omgegaan en met de resultaten van het MER. Dat moet voldoende waarborgen bieden. Een kwestie van vertrouwen dus?

Vroegtijdige kennisgeving dwingt het bevoegd gezag tot het organiseren van een goede wisselwerking tussen planproces en m.e.r.

Deze redenatie gaat voorbij aan drie essentiële voordelen van een vroegtijdige kennisgeving van de start van de m.e.r.-procedure. Als eerste wil ik noemen het belang van het dwingende karakter ervan om tijdig de voorwaarden te creëren voor een goede afstemming tussen planproces en m.e.r. Zonder verplichte kennisgeving wordt die noodzaak minder gevoeld. Kennis en kunde van m.e.r. worden dan niet of te laat ingezet. Milieueffectrapportage heeft dan eerder een toetsende in plaats van een ontwerpende rol.

Machtsbalans bewaken

De m.e.r. wetgeving is er gekomen om het milieubelang een nadrukkelijke rol te geven in de besluitvorming. Stellen dat de m.e.r.-procedure een minder op zichzelf staande procedure is, gaat voorbij aan het krachtenveld waarin besluiten over omgevingsvisies, omgevingsplannen en programma’s tot stand komen. Zodra de m.e.r.-procedure ondergeschikt wordt aan de planprocedure is de machtsbalans verstoord. Milieueffectrapportage kan dan minder een vuist maken in het besluitvormingsproces. Milieueffectrapportage moet een op zichzelf staande procedure blijven. De opgave is om m.e.r. goed af te stemmen op het planproces. Dat is een kwestie van goede samenwerking.

Kaderstelling verplicht tot participatie

Mijn derde punt is een inhoudelijke. Milieueffectrapportage voorziet in fundamenteel andere alternatieven voor de doelstellingen van het plan of programma. Omgevingsvisies en omgevingsplannen moeten meer ruimte open laten voor onverwachte initiatieven. Kaderstelling wordt belangrijker en dat kun je niet alleen aan het bevoegd gezag overlaten. Milieueffectrapportage kan de onderbouwing leveren voor de kaders van omgevingsvisie en omgevingsplan. Denk aan kennis en informatie over cumulatieve milieueffecten en de milieugebruiksruimte waarbinnen nieuwe ontwikkelingen aanvaardbaar zijn.

Peter van de Laak
www.binnenlandsbestuur.nl
September 2016

Regelmatig hoor ik kritische geluiden over de Omgevingswet. Die voegt weinig toe, want we kunnen nu al veel doen voor een duurzame kwaliteit van de leefomgeving. Zie wat er zoal mogelijk is onder de Crisis- en herstelwet en het programma Nu al eenvoudig beter. Wat over het hoofd wordt gezien is dat één omgevingsplan eenvoudiger afwegingen mogelijk maakt in samenhang met de ondergrond en diverse programma’s.

Minder versnippering, meer samenhang met de ondergrond

Eén van de grote opgaven onder de Omgevingswet is de transitie van soms tientallen bestemmingsplannen naar één omgevingsplan. De huidige versnippering van bestemmingsplannen is een belangrijke beperking. Die versnippering maakt het lastig om in de besluitvorming de samenhang met de ondergrond te betrekken. In een omgevingsplan is het eenvoudiger de regelgeving voor de bovengrond af te stemmen op regels voor het benutten van de ondergrond.

De samenhang met de ondergrond is van groot belang voor de energietransitie

Neem bijvoorbeeld de uitbreiding van het warmtenet waar nu veel aandacht voor is. Of de aanleg van smart grids en verzwaring van het elektriciteitsnetwerk. Een efficiënte infrastructuur voor kabels en leidingen is een belangrijke factor voor de energietransitie. In het omgevingsplan kan dat belang integraal worden meegenomen, evenals het toepassen van warmte- en koudeopslag in de bodem. Het energieneutraal maken van de gebouwde omgeving is vooral een zaak van programma’s en investeringen. Dat ligt iets anders voor het klimaatbestendig maken van de leefomgeving.

Klimaatbestendige leefomgeving vereist creatieve oplossingen

Waar bieden ruimtelijke aanpassingen (verdunnen, meer groen, open water) uitkomst en waar helpen aanpassingen van het rioolsysteem? Het is bijzonder kostbaar om het huidige rioolstelsel ingrijpend aan te passen. Vaak ook ontbreekt de ruimte voor lokale waterberging. Een goed samenspel tussen één omgevingsplan met diverse programma’s (energie, water) is eenvoudiger dan met tientallen bestemmingsplannen.

Kortom, de bestuurlijke besluitvorming is een stuk eenvoudiger met één omgevingsplan, want dat geeft overzicht. Daarmee zijn betere afwegingen mogelijk over het ingrijpen in de bovengrond in samenhang met de ondergrond. Ook een goed samenspel met diverse programma’s levert winst op voor het klimaat.

Peter van de Laak
www.jsconsultancy.nl
Augustus 2016

De Omgevingswet is een uitdaging voor de praktijk van milieueffectrapportage.Omgevingsvisies en gemeentelijke omgevingsplannen bevatten geen concrete eindbeelden meer. Bestuurders hebben vooral behoefte aan concrete kaders die helpen bij het onderbouwen van integrale afwegingen bij nieuwe ruimtelijke initiatieven. Denk aan het afbakenen van de beschikbare milieuruimte en een afwegingskader voor duurzame (ruimtelijke) ontwikkeling. Hoe kan milieueffectrapportage hieraan bijdragen?

Laveren tussen flexibiliteit en rechtszekerheid

Een goed samenspel tussen omgevingsvisie en omgevingsplan is een centraal thema in het debat over de Omgevingswet. Wat moet in deze plannen worden vastgelegd over de benutting en bescherming van de fysieke leefomgeving? De omgevingsvisie richt het vizier op de lange termijn. Hoe weten we of nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen bijdragen aan duurzame ontwikkeling? Het omgevingsplan moet flexibel zijn en inspelen op nieuwe ontwikkelingen. Tegelijk dient het ook de juridische waarborgen te bevatten en rechtszekerheid te bieden. Wat is de omgevingskwaliteit die we wensen en wat dient minimaal gehandhaafd te blijven?

Milieueffectrapportage kan het afwegingskader leveren voor duurzame ontwikkeling

Een manier om met dit dilemma van flexibiliteit en rechtszekerheid om te gaan is het vastleggen van de milieugebruiksruimte. Milieueffectrapportage kan hiervoor de kennis en informatie leveren. Door te onderbouwen wat de grenzen zijn van het milieu en de ecologische draagkracht van gebieden. Dat kan niet zonder ook de onzekerheden te duiden. Milieueffectrapportage gaat dus minder over wat de effecten zijn van zinvolle alternatieven. Eerder over welke keuzes en alternatieven wel en niet bijdragen aan duurzame ontwikkeling en meer omgevingskwaliteit.

Eenvoudig en beter

Wordt het instrument milieueffectrapportage (m.e.r.) daarmee niet erg ingewikkeld? De ambitie van de Omgevingswet is toch om het m.e.r. te vereenvoudigen? Ja dat klopt, maar het doel is vooral om het instrument procedureel te vereenvoudigen. Niet het vervaardigen van het MER, daarvoor is meer denkvermogen en creativiteit nodig. Veel spannender en interessanter als je het mij vraagt en ook meer kans op een beter MER. Beter in de zin van het leveren van de juiste beslisinformatie en die informatie op eenvoudige en inzichtelijke wijze presenteren en communiceren.

Peter van de Laak
www.jsconsultancy.nl
Juni 2016

Initiatiefnemers moeten straks met een klik op de omgevingsplankaart inzage hebben in de activiteiten die op een bepaalde locatie mogelijk zijn. Dat is de ambitie van het Digitaal stelsel Omgevingswet. Ook moeten inwoners kunnen zien wat de omgevingskwaliteit is in hun directe leefomgeving. Zijn deze ambities haalbaar?

Informatie over de kwaliteit van de leefomgeving wordt bijeengebracht in tien samenhangende informatiehuizen: lucht, water, bodem, natuur etc. Het motto is beschikbaar, bruikbaar en bestendig. Het doel is minder onderzoekskosten voor initiatiefnemers en minder risico bij bezwaar- en beroepsprocedures.

Hoog detailniveau data gaat niet samen met meer bestuurlijke afwegingsruimte

Veel vragen moeten nog worden beantwoord, bijvoorbeeld over het gewenste detailniveau van de informatie. Een ‘klik op de kaart’ wekt de suggestie van een hoog detailniveau, maar is dat ook nodig en mogelijk? Informatie moet immers actueel, betrouwbaar en bruikbaar zijn. Een hoog detailniveau werkt contraproductief voor die andere doelstelling: het vergroten van de bestuurlijke afwegingsruimte.

De leefomgeving is niet statisch, maar verandert voortdurend door nieuwe activiteiten en invloeden van buitenaf. Dat geldt in het bijzonder voor flora en fauna. Eens per vijf jaar is minimaal een update nodig om die informatie bruikbaar en bestendig te houden. Kun je dan niet beter een ecologisch onderzoek doen als zich een nieuw initiatief aandient?

Wie komt er met het Ei van Columbus?

Om de informatie bruikbaar en betrouwbaar te houden dienen alle wijzigingen en onderzoeken zo snel mogelijk te worden opgenomen in de informatiehuizen. Hoe efficiënt beheer van de informatiehuizen gestalte moet krijgen is nog niet duidelijk. Informatiebeheer is geen sinecure. Wanneer er eenmaal fouten zitten in de data van de informatiehuizen, is het een hele klus om die er weer uit te halen.

Het ministerie van I&M, Rijkswaterstaat en VNG-KING zijn vol vertrouwen dat het gaat lukken. De verwachtingen zijn hoog. Met de Verkenning informatievoorziening Omgevingswet (VivO) is de eerste stap gezet. Die bevat nog geen concrete antwoorden. De boodschap is vooral niet voor de muziek uitlopen. Waarom gemeenten, waterschappen, omgevingsdiensten niet uitnodigen om zelf met slimme oplossingen te komen?

Peter van de Laak
www.jsconsultancy.nl
Mei 2016